Uitspraak CBHO 2020/022
Bestreden beslissing:
De decaan heeft aan appellante een bindend negatief studieadvies verstrekt voor de opleiding Technische Bestuurskunde.
Het CBE van de Technische Universiteit Delft heeft het administratief beroep van appellante tegen die beslissing ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van het CBE heeft appellante beroep ingesteld bij het CBHO.
Uitspraak CBHO:
Ongegrond
Hoofdoverwegingen:
4.2. Het College overweegt allereerst dat het instellingsbestuur bij de bepaling of de student ongeschikt moet worden geacht voor de opleiding mag uitgaan van een studievoortgangsnorm die, zoals artikel 27 van de OER, is gebaseerd op het behalen van een minimumaantal studiepunten voor vakken uit het eerstejaarsprogramma. De decaan en het CBE hoefden het behaalde aantal studiepunten voor tweedejaarsvakken daarom niet in hun beoordeling te betrekken. De door appellante aangevoerde persoonlijke omstandigheden zijn andere omstandigheden dan de persoonlijke omstandigheden die in het studiejaar 2017-2018 tot uitstel van het BNSA hebben geleid. Het was de verantwoordelijkheid van appellante om haar persoonlijke omstandigheden tijdig te melden en met bewijsstukken te onderbouwen. Het College stelt vast dat appellante op het moment dat het BNSA werd gegeven geen stukken had overgelegd ter onderbouwing van haar beroep op faalangst, ASS en depressie als persoonlijke omstandigheden, terwijl zij op dat moment wel contact had gehad met verschillende hulpverleners en een doorverwijzing naar de GGZ had gekregen. Naar het oordeel van het College was het bovendien de verantwoordelijkheid van appellante om waar nodig zelf te informeren welke stukken zij precies moest overleggen ter onderbouwing van haar verzoek om uitstel van het bindend studieadvies, bijvoorbeeld door op tijd contact op te nemen met de studieadviseur. Het College begrijpt de beslissing van het CBE zo, dat daarin is meegewogen dat op dat moment een verklaring van GGZ Delfland van september 2019 voorlag die het vermoeden van ASS en depressie bevestigde. Het beroep op faalangst was ten tijde van het nemen van de beslissing op administratief beroep nog altijd niet met bewijsstukken onderbouwd. Het CBE heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat uit de verklaring van GGZ Delfland niet kan worden afgeleid wat de invloed van de vastgestelde functiebeperkingen ASS en depressie op de studiebelastbaarheid van appellante is. Het College overweegt daarnaast dat het in het geval dat persoonlijke omstandigheden niet tijdig worden gemeld voor risico voor de student komt als de opleiding het causale verband tussen de gestelde omstandigheden en de studievertraging niet kan vaststellen (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 21 december 2015, nr. 2015/235 en 3 april 2019, nr. 2018/209, www.cbho.nl). Gelet op het voorgaande ziet het College geen grond voor het oordeel dat het CBE de beslissing van de decaan in administratief beroep ten onrechte in stand heeft gelaten. De beroepsgronden slagen niet.