Uitspraak CBHO 2021/062.1
Verzoek voorlopige voorziening:
Verzoeker vraagt om in afwachting van de beslissing op het beroep medewerking te krijgen bij de voorbereiding van de uitwisseling.
Uitspraak CBHO:
Verzoek afgewezen.
Hoofdoverwegingen:
2.5. De voorzieningenrechter overweegt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de bij beslissing van 4 mei 2021 vastgestelde regeling is aan te merken als een beleidsregel. Een beleidsregel is op grond van artikel 7:1, gelezen in samenhang met de artikelen 8:1 en 8:3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb niet vatbaar voor bezwaar en beroep. Ter zitting van het College heeft appellant te kennen gegeven zich in dit oordeel te kunnen vinden. Verweerder heeft het bezwaar van appellant in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Wat betreft de afwijzing van het verzoek van appellant om op uitwisseling te mogen naar Zuid-Korea overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verweerder heeft besloten om alleen uitwisseling mogelijk te maken naar Europese landen, de zogeheten Erasmus+ landen, omdat de veiligheidsrisico’s voor die landen nog aanvaardbaar zijn. Verweerder heeft er in dit verband erop gewezen dat de coronacrisis de mogelijkheid om te reizen onzeker maakt, mede omdat er nieuwe corona-varianten optreden. In geval de universiteit zich genoodzaakt ziet om uitwisselingsstudenten te repatriëren dan gaat dat bij studenten die zich in Europa bevinden eenvoudiger, omdat die zich in de meeste gevallen over land kunnen verplaatsen. Verweerder heeft ook toegelicht dat hij met het vaststellen van de beleidsregel heeft willen voorkomen dat studenten zich gedurende deze onzekere tijden verspreid over de gehele wereld zouden bevinden. Ook heeft verweerder toegelicht dat een zogeheten stoplicht-constructie, waarbij het reizen afhankelijk wordt gesteld van de door de overheid gehanteerde kleurcodes en daaraan gekoppelde reisadviezen, is overwogen, maar dat hier uiteindelijk niet voor is gekozen. In dat verband heeft verweerder toegelicht dat de onvoorspelbaarheid van de reisadviezen veel onzekerheid meebrengt en mogelijk tot studievertraging en financiële risico's voor de student leidt. Daarbij komt dat dit ook tot een grote administratieve last leidt bij de betrokken medewerkers van de universiteit. Verweerder heeft verder toegelicht dat het, gegeven de hiervoor weergegeven belangen, geen aanleiding ziet om voor appellant een uitzondering te maken. Verweerder heeft daarbij betrokken dat de uitwisseling voor appellant weliswaar een waardevolle ervaring zal zijn, maar dat de uitwisseling geen verplicht onderdeel van de masteropleiding betreft. Daarnaast zal het annuleren van de uitwisseling geen grote onvoorzienbare financiële schade of studievertraging tot gevolg hebben.
De voorzieningenrechter is gelet op deze motivering van oordeel dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de uitwisseling van studenten buiten Europa te annuleren en heeft in wat appellant heeft aangevoerd geen aanleiding hoeven zien om voor appellant een uitzondering te maken. Strijd met het motiveringsbeginsel, evenredigheidsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel is hier daarom niet aan de orde. De voorzieningenrechter betrekt bij zijn oordeel dat verweerder beleidsruimte toekomt bij het vaststellen van uitwisselingsbeleid en dat de voorzieningenrechter dit beleid minder indringend kan toetsen. De omstandigheid dat dat andere universiteiten in Nederland een ander, ruimhartiger uitwisselingsbeleid hanteren, kan appellant, gegeven de beleidsruimte die verweerder toekomt, niet baten.
Het betoog slaagt niet.