Uitspraak CBHO 2021/051
Bestreden beslissing:
De examencommissie heeft appellante wegens fraude uitgesloten van alle P2 toetsen in het studiejaar 2020-2021
Het CBE van Hogeschool Inholland heeft het administratief beroep van appellante ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van het CBE heeft appellante beroep bij het CBHO ingesteld.
Uitspraak CBHO:
Ongegrond.
Hoofdoverwegingen:
2.4. Het College overweegt over de door appellante afgelegde toets Groepsvoorlichting Verloskunde en JGZ als volgt. Het vak Groepsvoorlichting Verloskunde en JGZ bestaat uit een groepsopdracht en een procestoets. Tijdens de procestoets beoordelen groepsgenoten elkaars bijdrage en inzet aan de groepsopdracht en de wijze waarop is samengewerkt via een apart beoordelingsformulier. Hiermee wordt een individueel cijfer behaald. Elke student geeft op een beoordelingsformulier een beoordeling van het functioneren van ieder van de groepsgenoten en stuurt dat beoordelingsformulier naar de desbetreffende groepsgenoot. De student moet de op hem of haar betrekking hebbende formulieren verwerken in een zogeheten samenvattend beoordelingsformulier. Dit formulier wordt ingeleverd bij de docent die vervolgens het eindcijfer vaststelt.
Tussen partijen is niet in geschil dat de cijfers op het door appellante ingeleverde samenvattend beoordelingsformulier afwijken van de cijfers van de zich in het dossier bevindende door haar groepsgenoten ingevulde beoordelingsformulieren. Appellante heeft ter zitting van het College haar eerder tegenover verweerder naar voren gebrachte stelling herhaald dat zij de cijfers heeft overgenomen van de beoordelingsformulieren die door haar zijn ontvangen en de geconstateerde discrepantie wellicht daaraan is te wijten dat haar groepsgenoten de formulieren, nadat zij de formulieren aan haar hadden gezonden, hebben aangepast. Appellante heeft de door haar groepsgenoten aan haar gezonden beoordelingsformulieren niet overgelegd. In aanmerking genomen dat de groepsgenoten van appellante bij navraag door verweerder te kennen hebben gegeven de betrokken formulieren niet achteraf te hebben gewijzigd en gegeven dat verweerder in zijn beslissing erop heeft gewezen dat deze bewijsstukken van belang zijn, deelt het College de opvatting dat, nu appellante ook in beroep deze stukken niet heeft ingebracht, er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor de juistheid van de stelling van appellante dat haar groepsgenoten de op haar betrekking hebbende beoordelingsformulieren hebben gewijzigd nadat zij die formulieren aan haar hebben gestuurd. Het College is dan ook van oordeel dat, gelet op de afwijking tussen de beoordelingsformulieren en het samenvattend beoordelingsformulier, het ervoor moet worden gehouden dat appellante deze formulieren heeft aangepast. Hierdoor is een juist oordeel over haar kennis, inzicht, vaardigheden en (beroeps)houding onmogelijk gemaakt, hetgeen moet worden gekwalificeerd als fraude.
De examencommissie heeft het handelen van appellante terecht aangemerkt als een ernstige vorm van fraude en heeft dan ook mogen afwijken van het sanctiebeleid. Dat, naar appellante stelt, zij geen belang heeft om fraude te plegen, wat daar ook van zij, doet niet af aan het feit dat haar handelen als een ernstige vorm van fraude kwalificeert. Gelet op het vorenstaande ziet het College geen grond voor het oordeel dat de oplegde sanctie niet proportioneel is.
2.4.1. Wat betreft de door appellante afgelegde toets Kennistoets Verloskunde en JGZ overweegt het College als volgt. Mede gelet op de ter zitting gegeven toelichting gaat het College ervan uit dat de beslissing van 17 december 2020 dient te worden aangemerkt als een reparatoire en niet als een punitieve sanctie.
Niet in geschil is dat appellante tijdens het tentamen de microfoon heeft uitgezet en dat zij het beeld voor een bepaalde tijd uit had staan althans dat zij haar laptop niet zichtbaar in beeld had. In de Onderwijsgids staat dat de student de camera tijdens de toets niet mag uitzetten en in beeld dient te blijven. In de Werkwijze online toetsafname staat dat de student over een goed functionerende microfoon moet beschikken en dat de student het volume van de telefoon zacht moet zetten. Gelet op deze regels volgt het College appellante niet in haar stelling dat op dit punt de voorschriften die gelden voor het afleggen van een onlinetoets niet duidelijk waren. Uit die voorschriften blijkt duidelijk dat de student in beeld moet zijn en dat de student het volume van de telefoon zacht moet zetten. Appellante heeft niet volgens deze regels gehandeld. Hierdoor was een juist oordeel over haar kennis, inzicht, vaardigheden en (beroeps)houding niet mogelijk. De examencommissie heeft het handelen van appellante terecht als een onregelmatigheid aangemerkt en daarom de afgelegde toets ongeldig verklaard.
Over het beroep op het gelijkheidsbeginsel overweegt het College dat appellante heeft gesteld dat bij een andere studente de microfoon meer dan 30 minuten uit heeft gestaan en dat aan die studente geen sanctie is opgelegd. Appellant heeft hier geen nader bewijs van overgelegd.
Het betoog slaagt niet.