Uitspraak CBHO 2021/076.5
Bestreden beslissing:
De Commissie Toelating van De Haagse Hogeschool heeft afwijzend beslist op het verzoek om herkansing van toelatingstoets.
Het college van beroep voor de examens van De Haagse Hogeschool heeft het administratief beroep tegen die beslissing ongegrond verklaard,
Tegen de uitspraak van het CBE heeft appellante beroep bij het CBHO ingesteld.
Uitspraak CBHO:
Ongegrond.
Hoofdoverwegingen:
2.5. In hetgeen appellante aanvoert, ziet het College geen grond voor het oordeel dat de beslissing van verweerder niet in stand kan blijven. Het College overweegt hiertoe dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een uitzondering voor haar had moeten worden gemaakt. Het College overweegt dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tijdens het maken van het toelatingsexamen is gehinderd en dat deze hindering aan verweerder is toe te schrijven. De toelatingscommissie heeft gemotiveerd gesteld dat tijdens het bestuderen van de beelden van de Online Proctoring geen onregelmatigheden zijn geconstateerd. Het College betrekt hierbij dat appellante noch tijdens het maken van het toelatingsexamen noch kort na afloop ervan zich erover heeft beklaagd dat zij problemen heeft ondervonden. Pas nadat de uitslag van het toelatingsonderzoek aan haar bekend is gemaakt, heeft zij de problemen gemeld. Ook heeft appellante niet duidelijk kunnen maken wat in de pop-ups stond vermeld. Het College overweegt verder dat de toelatingscommissie onderzoek heeft laten verrichten door [Naam 2], projectleider Proctoring bij de dienst Facilitaire zaken en IT van De Haagse Hogeschool. Die heeft verklaard dat voorzover er pop-ups zijn verschenen bij appellante deze uitsluitend kunnen worden verklaard door een haperende wifi-verbinding. Het College is van oordeel dat de toelatingscommissie aldus voldoende onderzoek heeft verricht naar de door appellante gestelde problemen. Dat de toelatingscommissie de exacte oorzaak van de door appellante gestelde problemen niet met 100% zekerheid heeft kunnen vaststellen, komt voor risico van appellante daar zij, zoals hiervoor is overwogen, noch tijdens het maken van het toelatingsexamen noch kort na afloop ervan zich erover heeft beklaagd dat zij problemen heeft ondervonden.
Over de stelling van appellante dat de toelatingscommissie tijdens het schikkingsgesprek niet met een schikkingsvoorstel is gekomen, overweegt het College dat artikel 7.61, derde lid, van de WHW geen verplichting bevat om een schikkingsvoorstel te doen. Wel dient er een op een schikking gericht gesprek plaats te vinden. Uit de stukken uit het dossier blijkt dat verweerder de toelatingscommissie heeft gewezen op deze verplichting en niet in geschil is dat de toelatingscommissie met appellante een schikkingsgesprek heeft gehouden.
Wat betreft de stelling van appellante dat zij het vereiste niveau voor de opleiding aan kan, aangezien zij de decentrale selectie heeft doorstaan, overweegt het College dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de decentrale selectie niet is bedoeld om vast te stellen of een kandidaat qua intelligentie en kennisniveau geschikt is om tot een hbo-opleiding te worden toegelaten.
De conclusie is dat de verweerder met juistheid heeft geoordeeld dat de toelatingscommissie het verzoek van appellante om de 21+ toelatingsexamen te herkansen, heeft mogen afwijzen.
Het betoog slaagt niet.
2.6. Het beroep is ongegrond.