Uitspraak CBHO 2021/072

Bestreden beslissing: 

De examencommissie heeft wegens fraude bij de onderwijseenheid Afstudeeropdracht een sanctie opgelegd.
Het CBE van de Hogeschool van Amsterdam heeft het administratief beroep tegen de beslissing ongegrond verklaard.
Tegen de uitspraak van het CBE heeft appellant beroep bij het CBHO ingesteld.

Uitspraak CBHO:

Gegrond.

Hoofdoverwegingen:

2.4. Zoals het College eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 7 januari 2015 in zaak nr. CBHO 2014/217, www.cbho.nl) dient het opleggen van een maatregel in de zin van artikel 7.12b, tweede lid, van de WHW te worden aangemerkt als een strafmaatregel, die op evenredigheid dient te worden getoetst. Aan zodanige maatregel dienen expliciet feiten, omstandigheden en verklaringen ten grondslag te worden gelegd die de maatregel kunnen dragen.
2.4.1. De oplegging van de sanctie is hoofdzakelijk gebaseerd op de verklaringen van de praktijkbegeleider van Driehoekzorg. Uit die verklaringen volgt dat appellant om meerdere redenen geen interviews kan hebben afgenomen met cliënten van Driehoekzorg. Indien juist, is op grond van deze verklaringen aannemelijk dat er sprake is geweest van ernstige fraude. Het CBE en ook de examencommissie konden echter niet zonder meer op deze verklaringen afgaan en deze aan appellant tegenwerpen zonder hetgeen appellant bij de examencommissie en in administratief beroep tegen onder meer de betrouwbaarheid daarvan heeft ingebracht op enige wijze nader te onderzoeken, bijvoorbeeld door dat (nogmaals) aan de begeleider of andere medewerkers van Driehoekzorg voor te leggen. Door dergelijk nader onderzoek achterwege te laten en de resultaten daarvan niet bij de oordeelsvorming te betrekken hebben verweerder, en ook de examencommissie, gehandeld in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel. Mede gelet op de ingrijpende gevolgen van de opgelegde sanctie kon de examencommissie die niet opleggen zonder dat onderzoek. Het CBE heeft de beslissing van de examencommissie daarom in administratief beroep ten onrechte in stand gelaten. De beslissing is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht.
Dat appellant pas in administratief beroep melding heeft gemaakt van het conflict met de praktijkbegeleider maakt dit niet anders. Het College acht het aannemelijk dat het melden van het conflict pas door de fraudemelding van de praktijkbegeleider en de oplegging van de sanctie relevant is geworden voor appellant. Het kan appellant daarom niet worden tegengeworpen dat hij hier niet eerder melding van heeft gemaakt bij de opleiding.
Het College begrijpt de besluiten zo dat de overige factoren bijkomend zijn en geen zelfstandig bewijs van de fraude vormen. Ten overvloede overweegt het College dat deze factoren het sanctiebesluit niet kunnen dragen. Het is niet uit te sluiten dat de gestelde onjuiste informatie die de geïnterviewden hebben gegeven te wijten is aan andere factoren. De doelgroep van Driehoekzorg bestaat uit vluchtelingen en migranten – vaak met taalproblemen – die Driehoekzorg mogelijk hebben verward met andere instanties waarvan zij hulp hebben ontvangen. Ook het gestelde gebrek aan contact tussen appellant en de praktijkbegeleider kan op zichzelf geen bewijs vormen voor het fingeren van onderzoeksgegevens.
Het betoog slaagt.
2.4.2. Zoals hiervoor is overwogen, berust het bewijs van de gestelde fraude niet op zorgvuldig onderzoek. De beslissing kan daarom niet in stand blijven en het College komt niet toe aan de bespreking van de beroepsgronden over de evenredigheid van de opgelegde sanctie.