Uitspraak CBHO 2021/055

Bestreden beslissing: 

De bsa-commissie heeft namens de decaan aan appellant een bindend negatief studieadvies verstrekt.

Het CBE van de Universiteit Leiden heeft het administratief beroep van appellant tegen die beslissing ongegrond verklaard.

Tegen de uitspraak van het CBE heeft appellant beroep ingesteld bij het CBHO.

Uitspraak CBHO:

Ongegrond.

Hoofdoverwegingen:

2.4. In hetgeen appellant aanvoert, ziet het College geen grond voor het oordeel dat de beslissing van verweerder niet in stand kan blijven. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat onvoldoende vertrouwen bestaat dat appellant binnen redelijke termijn de bacheloropleiding Fiscaal Recht zal afronden en op dit moment aldus niet geschikt moet worden geacht voor de opleiding. Het College overweegt hiertoe dat verweerder terecht heeft overwogen dat de opleiding appellant voldoende mogelijkheden heeft geboden om te laten zien dat hij de opleiding aan kan, maar dat de studieresultaten zijn achtergebleven. Zo heeft de universiteit appellant in de gelegenheid gesteld om tentamens te herkansen hoewel hij op grond van zijn cijfers daar geen aanspraak op had. Ook heeft de universiteit appellant, nadat hij administratief beroep had ingesteld, in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan de tentamenperiode van januari 2021. In samenspraak met de studieadviseur en de studentendecaan is bezien hoe appellant kon deelnemen aan de tentamenronde in januari 2021, zodat hij kon laten zien dat hij niet ongeschikt is voor de opleiding. Door deze tentamens te maken met gebruik van alle benodigde speciale voorzieningen, is appellant in de gelegenheid gesteld om aannemelijk te maken dat hij bij eerdere tentamengelegenheden onevenredig extra gehinderd is geweest door de omstandigheden die voortvloeien uit de coronacrisis. Verweerder heeft met appellant afgesproken dat hij in januari 2021 vijf tentamens zou maken. Appellant heeft vervolgens voor één tentamen een voldoende behaald. De omstandigheid dat appellant er voor heeft gekozen de tentamens thuis te maken en dat zich aldaar technische problemen voordeden met de computer is een omstandigheid die voor risico van appellant komt. Verder kan de stelling van appellant dat hij, zoals hij ter zitting van het College heeft toegelicht, liever tentamens op papier maakt, hem niet baten. Appellant is namelijk aangeboden om het tentamen schriftelijk op locatie af te leggen, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt. Gesteld noch gebleken is dat appellant niet in staat was het tentamen op deze wijze af te leggen. Het College overweegt verder dat appellant met de hinderverklaring weliswaar heeft aangetoond dat sprake is geweest van persoonlijke omstandigheden die hem bij het studeren hebben gehinderd, maar deze verklaring kan niet het gehele tekort aan studiepunten opheffen. Over de omstandigheid dat DUO het verzoek van appellant om verlenging van de prestatiebeurs in 2018 heeft gehonoreerd, overweegt het College dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat die verlenging niets zegt over de vraag of appellant al dan niet geschikt is voor de opleiding. Aan die omstandigheid kan dus niet de betekenis worden toegekend die appellant daar aan wenst toe te kennen. In hetgeen appellant overigens heeft aangevoerd, ziet het College evenmin aanleiding voor het oordeel dat de beslissing van verweerder niet in stand kan blijven. 
Het betoog slaagt niet.