Uitspraak CBHO 2021/044
Bestreden beslissing:
De directeur student- en onderwijszaken heeft namens het college van bestuur de studievereniging met ingang van het studiejaar 2020-2021 als erkende studentenorganisatie aangemerkt.
Het college van bestuur heeft het tegen de ingangsdatum gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen de beslissing op bezwaar heeft, appellant beroep bij het CBHO ingesteld.
Uitspraak CBHO:
Ongegrond.
Hoofdoverwegingen:
2.4.1. Het College heeft eerder, in zijn uitspraak van 23 oktober 2020 in de zaak 2019/112, geoordeeld dat het voorschrift van artikel 7.63a van de WHW ziet op functionele scheiding van taken en niet op rechtspositionele onafhankelijkheid. Het College is niet gebleken dat de advisering door de Geschillenadviescommissie in de zaak van appellant niet voldeed aan de in artikel 7:63a neergelegde voorschriften. Zoals door verweerder is toegelicht waren alle bij de advisering betrokken leden functioneel onafhankelijk. Ook van strijd met artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht is geen sprake.
[…]
2.5.1. Uit de onder 2.2 weergegeven wettelijke regeling volgt dat het primair aan de onderwijsinstelling is om invulling te geven aan de regels met betrekking tot financiële ondersteuning van, onder meer, het bestuur van een studentenvereniging. Verweerder heeft, zoals ter zitting is toegelicht, een ondergrens gesteld aan de omvang van de te erkennen studentenvereniging, omdat de aan het bestuur van zo’n vereniging te verstrekken faciliteiten bij erkenning in verhouding moeten staan tot de werkzaamheden die dat bestuur verricht. Dat er om die reden in het geval van de vereniging waarvan appellant voorzitter is 75 leden vereist zijn, acht het College geen onredelijke invulling, gelet ook op het totaal aantal studenten aan de faculteiten. Dat andere onderwijsinstellingen andere regels hanteren, betekent voorts niet dat de regeling van de VU reeds daarom onredelijk is, of dat de uitwerking van de Regeling in het concrete geval onredelijk is. Het College ziet daarvoor ook overigens geen aanknopingspunten. Voor toepassing van de hardheidsclausule hoefde verweerder dan ook geen aanleiding te zien.