Uitspraak CBHO 2022/029
Bestreden beslissing:
Namens het college van bestuur is afwijzend beslist om op basis van een bewijs betaald collegegeld het vak rechtsbescherming in het vreemdelingenrecht te mogen volgen.
Het college van bestuur van de Vrije Universiteit heeft het bezwaar van appellante tegen die beslissingen ongegrond verklaard.
Tegen de beslissing op bezwaar heeft appellante beroep ingesteld bij het CBHO.
Uitspraak CBHO:
Ongegrond.
Hoofdoverwegingen:
2.4. In artikel 7.43, eerste lid, van de WHW is bepaald dat de student bij inschrijving voor een opleiding collegegeld is verschuldigd. In de artikelen 7.45, 7.45a en 7.46 van de WHW is nader ingevuld hoe de inschrijving bij de Vrije Universiteit en andere reguliere universiteiten plaatsvindt. In voornoemde artikelen betreft het telkens een inschrijving voor een opleiding voor de duur van een collegejaar. In artikel 7.45 van de WHW is bepaald wat de hoogte van het wettelijk collegegeld bedraagt en in artikel 7.45a WHW is bepaald wie er aanspraak mag maken op het betalen van wettelijk collegegeld. Een student die door het instellingsbestuur van de Open Universiteit voor een onderwijseenheid is ingeschreven, is volgens artikel 7.43, eerste lid, van de WHW het collegegeld OU, als bedoeld in artikel 7.45b, verschuldigd. In laatstgenoemd artikel is kort gezegd bepaald dat een student voor inschrijving voor een onderwijseenheid het collegegeld OU per punt verschuldigd is. Appellante valt als student bij de Open Universiteit voor het betalen van het wettelijk collegegeld OU onder de regeling van artikel 7.45b van de WHW en niet onder artikel 7.45a.
In de WHW wordt aldus door de wetgever een onderscheid gemaakt tussen studenten die het wettelijke collegegeld betalen en studenten die het collegegeld OU betalen. Dit onderscheid komt, anders dan appellante stelt, ook terug in artikel 7.48, eerste lid, van de WHW, waar zij tevergeefs een beroep op doet. Dit artikel is uitsluitend van toepassing op studenten die het wettelijk collegegeld zijn verschuldigd. Dit blijkt niet alleen uit de verwijzing naar artikel 7.45a, maar ook door het gebruik van de term ‘collegegeld’ en niet ‘collegegeld OU’. Geen grond bestaat voor het oordeel dat het door de wetgever gemaakte onderscheid niet gerechtvaardigd is. Het College overweegt hiertoe dat het onderwijs aan de Open Universiteit een ander onderwijssysteem betreft, waarbij studenten niet het volledige bedrag aan collegegeld voor een heel studiejaar betalen, maar per studiepunt en per onderwijseenheid een bedrag betalen. Zij kunnen per cursus inschrijven, terwijl studenten aan andere instellingen per studiejaar moeten inschrijven. Er is dus geen sprake van een situatie waarin gelijke gevallen ongelijk worden behandeld.
Het voorgaande betekent dat verweerder het verzoek van appellante om te worden ingeschreven als bijvakstudent op basis van een bewijs betaald collegegeld voor het vak Rechtsbescherming in het vreemdelingenrecht terecht heeft afgewezen. Ook heeft verweerder bij appellante een bedrag van € 750,- in rekening mogen brengen.
Het betoog slaagt niet.