Uitspraak CBHO 2022/031
Bestreden beslissing:
Namens het college van bestuur is afwijzend beslist op het verzoek van appellante om inschrijving tegen het wettelijk collegegeldtarief.
Het college van bestuur van de Universiteit van Amsterdam heeft het bezwaar tegen de afwijzing niet-ontvankelijk verklaard omdat het gaat om een herhaald verzoek.
Tegen de beslissing van het college van bestuur heeft appellante beroep bij het CBHO ingesteld.
Uitspraak CBHO:
Ongegrond.
Hoofdoverwegingen:
2.5. Naar het oordeel van het College heeft verweerder het bezwaar van appellante ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het e-mailbericht van 21 januari 2022 behelst de afwijzing van een aanvraag en is daarom ingevolge artikel 1:3, tweede lid, van de Awb een besluit waartegen bezwaar openstaat.
Het betoog slaagt.
2.6. Het beroep is gegrond. De beslissing van verweerder van 23 februari 2022 moet worden vernietigd. Het College zal als volgt in de zaak voorzien.
2.7. Het College stelt vast dat appellante voor inschrijving voor de bacheloropleiding Geschiedenis sinds het studiejaar 2018-2019 het normale, hoge instellingscollegegeldtarief in rekening wordt gebracht. Daarvoor, sinds 1 februari 2011, heeft zij de bacheloropleiding Geschiedenis gevolgd tegen instellingscollegegeld ter hoogte van het wettelijk collegegeldtarief. Appellante heeft diverse procedures gevolgd over het in rekening brengen van het normale, hoge instellingscollegegeldtarief. Zij heeft in die procedures steeds naar voren gebracht dat, kort gezegd, haar persoonlijke situatie verlaging van het verschuldigde bedrag aan instellingscollegegeld rechtvaardigt, dat het oneerlijk is om personen van oudere leeftijd, zoals zij, door het in rekening brengen van het normale, hoge instellingscollegegeldtarief het studeren te belemmeren en dat de voor de vaststelling van het instellingscollegegeldtarief gegeven motivering ondeugdelijk is. De door appellante gevoerde procedures hebben geleid tot de uitspraken van het College van 22 augustus 2019 in zaak CBHO 2019/048, 23 oktober 2020 in zaak CBHO 2019/112, 18 oktober 2021 in zaak CBHO 2021/009 en 19 april 2022 in zaak CBHO 2022/021 (www.cbho.nl). In elk van die uitspraken heeft appellante ongelijk gekregen.
Het College ziet in wat appellante in deze zaak aanvoert geen reden om die uitspraken bij nader inzien onjuist te achten. De door appellante ingeroepen informatie uit het rapport ‘Toereikendheid, doelmatigheid en kostentoerekening in het mbo, hbo en wo&o’ van PwC Strategy& van februari 2021 leidt niet tot de conclusie dat de hoogte van het hier voorliggende instellingscollegegeldtarief onrechtmatig is. Verder heeft appellante naar het oordeel van het College geen nieuwe omstandigheden of argumenten aangevoerd die in deze zaak wel tot een voor haar gunstige uitkomst zouden moeten leiden. Dit betekent dat de csa terecht het verzoek van appellante niet heeft ingewilligd om haar instellingscollegegeld ter hoogte van het wettelijk collegegeldtarief in rekening te brengen. Het bezwaar moet daarom ongegrond worden verklaard.